De leerlingen hebben een toets voor Frans gehad en Anton heeft goed geleerd. Hij heeft de woordjes goed doorgelezen en na één of twee keer lezen ken hij de woordjes bijna allemaal. Zijn vader overhoort hem dezelfde avond en Anton kent de woordjes goed. De volgende dag bij de toets gaat het echter mis. De woordjes zijn verdwenen….., Anton snapt er niks van: ‘Maar mevrouw ik had toch goed geleerd? Ik kende gisteren alle woordjes. En nu heb ik een onvoldoende gehaald.’
Het is tijd om deze leerling te leren hoe hij moet leren. Hoe werken de hersenen tijdens het leren?
In deze blog gebruik ik als voorbeeld het leren van Franse woordjes, maar het systeem is toepasbaar op alle vakken.
Als de woordjes Frans geleerd moeten worden en de leerling leest alles een paar keer door, dan denken de hersenen : ‘interessant!’ Ze onthouden het even en zijn het snel weer vergeten. (het korte termijngeheugen) In deze stap is er eigenlijk nog niet geleerd.
Door de woordjes op een andere dag nog een keer te lezen en eventueel ook over te schrijven of typen worden de hersenen wakker. ‘Oh deze woordjes zijn belangrijk.’ De hersenen gaan ze nu onthouden en maken een laatje aan voor Franse woordjes.
De derde keer dat de woordjes geleerd worden, vullen de hersenen het laatje. Ze worden goed opgeruimd, want dan kunnen de hersenen ze de volgende keer makkelijk terugvinden. (het lange termijngeheugen)
Veel leerlingen denken dat ze nu klaar zijn met leren. De woordjes zitten in hun hoofd en doordat ze goed zijn opgeruimd kunnen de hersenen ze straks weer goed terugvinden. Toch wordt er op school meer gevraagd en daarvoor moet de leerling verder leren.
De woordjes moeten ook begrepen worden. Is het woord een werkwoord, tussenvoegsel, zelfstandig naamwoord of iets anders. Kan er een meervoud van gemaakt of kan het woord in de verleden tijd gezet worden. Als de leerling dit onder de knie heeft, heeft hij de woorden niet alleen onthouden, maar begrijpt hij de woorden ook.
Daarna moeten de woorden uit het Franse laatje gekoppeld worden aan andere laatjes. De hersenen moeten weten dat ze van de losse woordjes zinnen kunnen maken. De grammatica komt er nu bij. Deze wordt vaak los aangeboden en dus door de hersenen in andere laatjes opgeborgen. Het koppelen van deze laatjes aan is nodig om bijvoorbeeld zinnen te vertalen.
Als laatste moet de leerling de woorden ook herkennen als hij ze in een hele andere context tegenkomt, bijvoorbeeld in een museum. De leerling is bezig met het laatje geschiedenis of kunst en dan komt hij een Frans woord tegen. De verschillende laatjes moeten onderling verbonden worden. Dan kan de leerling de woordjes Frans in een niet Franse context herkennen en gebruiken.
Dan pas is het leren klaar.